Door de Tijgerkloof in Yunnan

0 0 votes
Rating

Reisverslag van Inge en Peter

Verbijsterd kijken we naar de plek waar gister nog een weg lag. De witte markeerstrepen zijn vervangen door een rotspartij, die als een bevroren waterval in de kloof verdwijnt. Het is doodstil. Alsof de omgeving ligt uit te rusten van al het natuurgeweld van de dag ervoor. Ik slik. Met mijn fiets aan mijn hand probeer ik om de rotspartij heen te kijken, naar de andere kant. Ik mag dan geen held zijn, ik wil dóór. Samen met mijn vriend Peter sta ik halverwege de Tijgerkloof, het hoogtepunt van onze fietsreis door Yunnan. Peter is een doorgewinterde fietser en heeft alles al een keer meegemaakt, maar aan zijn gezicht te zien heeft hij op dit probleem ook geen antwoord. Hij kijkt naar de aardverschuiving en dan naar weer mij. Hij twijfelt, maar ik zie dat hij stiekem ook blij is met zoveel echte natuur. In Nederland zou de boel direct zijn afgesloten. Gelukkig zijn wij in China.

Geen Westerse trekpleister

Enkele dagen geleden zijn we aangekomen op het vliegveld van Kunming. Dit is de hoofdstad van de Chinese provincie Yunnan, waar het eeuwig lente is: het hele jaar door is het er een aangename 20 graden. Perfect voor mensen die in een tropisch klimaat veranderen in een zielig hoopje warmte, of Azië willen bekijken vanuit het zadel (ik ben beide mensen). Kunming is een fijne stad om in te verdwalen, maar voor ons is het de uitvalsbasis voor iets heel anders: een fietstocht van 1000 kilometer. En we zijn er klaar voor. Onze bagage past precies in onze fietstassen en bestaat uit weinig meer dan fietskleding, toiletspullen en een noodvoorraad sultana’s tegen de hongerklop. Onze fietsen zijn meegekomen in grote kartonnen dozen, waarmee we dé attractie waren op Kunming Airport. Dat kon trouwens ook komen door ons niet-Chinese uiterlijk. Yunnan is veel, meer geen Westerse trekpleister.

Handen- en voetenwerk

De Westerlingen mogen dan niet zo bekend zijn met Yunnan, in China is de regio mateloos populair. Er is dan ook ontzettend veel te zien. De regio kent het grootste aantal minderheden van heel China (zo’n 30% van de bevolking), waardoor je om de zoveel kilometer in een nieuwe cultuur belandt. Iedere minderheid heeft zijn eigen gebruiken, gerechten en een eigen taal, en wie oplet ziet zelfs verschil in gezichtstrekken. Het noordwesten van Yunnan is al helemaal een wereld op zichzelf. Hier bevind je je in een Tibetaanse autonome prefectuur, waar de Tibetaanse cultuur met z’n kleurrijke gebedsvlaggen en stupa’s alom aanwezig is. 

Hoewel de Yunnanezen niet tot nauwelijks Engels spreken, is communicatie zeker mogelijk. Dat blijkt al in Kunming, als wij naarstig op zoek gaan naar een fietsschroefje dat weliswaar klein is, maar essentieel blijkt om te kunnen remmen. We vinden een fietsenwinkel en na veel handen- en voetenwerk komt de eigenaar grijnzend met het juiste onderdeel tevoorschijn. Opgelucht halen we adem. Als we een fiets kunnen laten maken in Yunnan, zal de rest ook wel gaan.

Fietsen op de bus

De fietsreis trapt af met een busrit van 300 kilometer naar de stad Dali. Het avontuur begint meteen, want de fietsen moeten mee en dat gebeurt de Chinezen niet iedere dag. Het bussysteem in Yunnan is bovendien strak geregeld en lijkt veel op de incheckprocedure op een vliegveld. Na veel handgebaren van verschillende controleurs in uniform verdwijnen onze fietstassen door een scanner en mogen we met de fiets aan de hand door het douanepoortje. Eenmaal bij de bushalte verdwijnt er nog wat geld in de zak van de jonge buschauffeur en daarmee is de zaak rond. We hijsen de fietsen op het dak en vertrekken met zo’n dertig andere passagiers naar Dali.

Ondanks wat gestuiter verloopt de rit verrassend comfortabel. Halverwege worden we zelfs even losgelaten in een immens grote, overkoepelde markt, die op een grote zandvlakte is gebouwd en daardoor veel weg heeft van een oase in een woestijn. We lopen een rondje en vergapen ons aan het enorme aanbod Chinese snacks, dat uiteenloopt van geurende hotpots tot grote stapels zoet gebak. Op goed geluk kopen we een zak koekjes en een gekruid broodje. Beide voltreffers. Als de buschauffeur hard begint te toeteren, stapt iedereen braaf weer in, voorzien van dampende kartonnetjes vol eten. 

Eenmaal in Dali krijgen we een eerste indruk van het echte Yunnan. Niet zozeer door de stad zelf- die is met z’n kleine straatjes en vele pagodes niet per se uniek te noemen. Het is het landschap eromheen dat indruk maakt. Het grootste spektakel is het enorme, strakblauwe Erhai meer, dat met zijn deinende vissersbootjes en schone water zeer begrijpelijk populair is bij mensen door heel China. We lopen naar de rand van het meer en zien aan de overkant het Zuid-Chinese karstlandschap opdoemen- een indrukwekkende kalkrotspartij waar we morgen na de overtocht op de fiets stappen. Achter ons horen we de geluiden van de stad, maar vóór ons is het donker en stil. Ik voel het avontuur gewoon in de lucht hangen.

Roerei en rijst

De volgende dag fietsen we naar de haven van het Erhai meer. De schipper heeft duidelijk meer fietsers vervoerd en bindt onze fietsen zonder omhaal vast aan de reling. Na een kort tochtje over het water worden we afgezet in de wildernis en staan we er alleen voor. We zwaaien naar de schipper, smeren een laatste laag zonnebrand en klikken dan eindelijk onze schoenen in de pedalen. 

Vrijwel direct fietsen we een uitgestorven gebied in met brede wegen en magisch-groene bergen. De beklimmingen zijn lang maar vriendelijk, waardoor we in alle rust van het uitzicht kunnen genieten. We vrezen even voor een gebrek aan lunchplekken, maar dat blijkt ongegrond. Na een paar uur stuiten we in een klein dorpje op een soort open garage met plastic stoelen. Tegen de muur staat een koelkast vol verse groente, vlees en eieren, en van de menukaart ontbreekt ieder spoor. De eigenaresse staat achter in het vertrek in een grote pan te roeren en spreekt ons aan in het Bai, de taal van een etnische minderheid die rondom het Erhai meer woont. Het Bai van Peter en mij is net zo goed als ons Chinees, dus gaan we meteen over op de taal die iedereen spreekt. We glimlachen en wijzen naar de eieren in de koelkast. De eigenaresse knikt, rommelt met wat pannen en zet tien minuten later twee borden neer vol roerei, rijst en gewokte tomaat. Het gerecht ziet er nogal simpel uit, maar blijkt een smaakexplosie. De tomaat is fris, de eieren romig en van de zoete rijst blijf ik maar opscheppen. Wat een geluk om een beetje roerei, denk ik vanuit mijn witte plastic stoel, en Peter en ik proosten met een blikje cola. Daarna bedanken we de eigenaresse uitvoerig met kleine buigingen en knikjes, en klikken we onze schoenen weer in de pedalen. De rest van de dag gaat het fietsen vanzelf.

1000 zoete broodjes

De dagen erna fietsen we steeds verder weg van het stadse China. Het is één groot schouwspel van bergen en dalen, in zoveel kleuren groen dat onze camera’s er geen raad mee weten. Het zachte klimaat zorgt voor ideaal fietsweer, en de paar regenbuien doen niets af aan ons goede humeur. We komen steeds minder mensen tegen, maar wie ons ziet, glimlacht en zwaait. Van een meisje aan de rand van de weg krijgen we zomaar walnoten in onze handen gedrukt, en wanneer we op een bankje pauzeren, komt een oudere man aanlopen met twee halve granaatappels. Met niemand kunnen we een gesprek voeren, maar we hebben aan gebaren, knikjes en gekrulde mondhoeken genoeg.  

Het comfort van de hotels waar we slapen gaat wel wat omlaag, maar dat past eigenlijk heel goed bij de reis. Bovendien hebben we na een lange fietsdag niet zoveel nodig. We fietsen gemiddeld zo’n zeventig kilometer per etappe, en zijn tevreden met een bed en de culinaire hit van deze reis: roerei met tomaat. De enige mindere momenten zijn de dagen dat er geen broodontbijt is en het warme water maar niet uit de douche wil komen. Die koude douche zijn we na een halfuur wel vergeten, maar het vette, Chinese ontbijt dat we zeer vriendelijk krijgen opgediend in de ontbijtzaal, maakt het beklimmen van bergen een uitdaging. Aan de andere tafeltjes zien we Chinese toeristen smullen van hartige noedelsoep, wantan en gefrituurde eieren, maar onze magen kunnen er niet aan wennen. Gelukkig vinden we de oplossing in de vele bakkertjes die in ieder dorp aanwezig zijn. Daar kopen we ’s avonds zakkenvol zoete broodjes, die we ’s ochtends beleggen met plakjes banaan. Deze combinatie heeft een beter effect op onze beenspieren dan het Chinese ontbijt. We schamen ons een beetje voor onze Westerse voorkeuren, maar op fietsvakantie gelden nu eenmaal andere regels.

Pauze in Lijiang

Na dagen van heerlijk maar steeds zwaarder klimmen, komen we aan in Lijiang. Deze stad staat bekend om de Naxi, een volk dat afstamt van Tibetaanse nomaden. Je herkent de Naxi vrouwen aan hun felblauwe kleren met geborduurde bloemen, en aan hun witte kappen, waaraan je kan zien of ze getrouwd zijn. Het oude centrum van Lijiang is na een grote brand opnieuw opgebouwd in authentieke stijl, en heeft tegenwoordig meer restaurantjes en cafés dan woonhuizen. De gezellige bedrijvigheid schreeuwt om een extra lange pauze. We besluiten op zoek te gaan naar een fijn hotel, waar we ons onbeschaamd tegoed kunnen doen aan Westerse ondeugden, vooral bestaande uit het drinken van koffie. In de kleine dorpjes kunnen we ons hart ophalen aan de vele wok- en rijstgerechten, maar aan koffie ontbreekt tot nu toe ieder spoor. Tot onze verbazing zijn er meerdere uitstekende hotels aanwezig, en binnen no-time zitten we aan een goede cappuccino terwijl onze gewassen fietskleren drogen. De timing is perfect. We naderen het serieuze hooggebergte en willen niet te snel klimmen om hoogteziekte te voorkomen. 

Het aardse paradijs

Na twee heerlijke rustdagen, een wandeling door het oude centrum en veel warme regendouches vervolgen we onze weg naar Zhongdian. In 2001 is deze stad omgedoopt tot Shangri-La, wat verwijst naar het aardse paradijs uit het boek Lost Horizon van James Hilton. Die baseerde zijn idee van Shangri-La weer op een eeuwenoude Tibetaanse mythe. Hoewel de naamsverandering vooral toeristische motieven heeft, is de gelijkenis met het paradijs niet vergezocht. De prachtige stad ligt op 3300 meter hoogte en is als een troon tegen een bergwand aangebouwd, waardoor je de stadscontouren al van ver weg kan zien. Deze koninklijke allure zit ook in de enorme, goudkleurige pagodes, die je het gevoel geven dat je niet in een stad bent, maar rondloopt op de binnenplaats van een gigantisch paleis. Zhongdian behoort tot het oorspronkelijke Tibetaanse grondgebied, dat net als het huidige Tibet niet wordt erkend door de Chinese overheid. Juist door die spanningen vind je de Tibetaanse cultuur hier in praktisch iedere stoeptegel. De vele kleine winkeltjes verkopen Tibetaanse kleden en kleurrijke kunst, en ook de Yak is overal aanwezig: als vlees, boter en zelfs als thee. De stad straalt een vredigheid uit die we ook op de gezichten van de inwoners zien. De Tibetanen verschillen met hun typische blozende wangen en indringende ogen in bijna alles van de andere bewoners van Yunnan.

Alledaagse beweging

Na een zware tocht van ruim 80 kilometer komen we aan in het Bodhi Inn Hotel, waar de jonge Tibetaanse eigenaar ons verwelkomt met zoete gemberthee tegen hoogteziekte. In perfect Engels vertelt hij hoe blij hij is dat we zijn hotel komen bezoeken, en dat hij een mooie fietsroute over de hoogvlakte weet, mochten we interesse hebben. 

Het is acht uur ’s avonds en het hotel lijkt grotendeels verlaten, maar als we voorzichtig informeren naar eetgelegenheden, trommelt de eigenaar zijn personeel op en gaan de lichten in de keuken aan. Uitgehongerd storten we ons even later op een Yak-burger, die op traditioneel Tibetaans brood wordt geserveerd. We kunnen ons geluk niet op. Maar het echte paradijselijke hoogtepunt moet dan nog komen. ’s Avonds worden we door de hoteleigenaar naar het dorpsplein gedirigeerd, waar de lokale bevolking dagelijks samenkomt om te dansen. Dans is verweven in alle Tibetaanse gebruiken, legt hij ons uit. Religieuze tradities, feesten en het alledaagse leven: overal zit beweging in. 

En inderdaad. Als we even later het plein oplopen, weten we niet wat ons overkomt. Vrouwen, mannen, kinderen en ouderen gaan hand in hand over het plein, begeleid door zangerige muziek uit grote speakers. Iedereen kent de stappen, welk lied er ook wordt gedraaid. Ik voel me een enorme toerist, maar de saamhorigheid grijpt me zo aan dat ik een uur met tranen in mijn ogen blijf kijken.

Angst en fietsersbloed

En nu staan we opeens midden in de Tijgerkloof. De kloof dankt zijn naam aan een legende, waarin een tijger ontsnapt aan een jager door op het smalste gedeelte van de rivier naar de overkant te springen (toch nog zo’n 25 meter). Ook zonder legende is de aanblik van de kloof overweldigend. Tussen de hoogste top en het diepste dal zit zoveel hoogteverschil, dat Peter en ik zijn veranderd in twee een piepkleine, nietszeggend stipjes. Kansloze stipjes, die zonder asfalt hopeloos verloren zijn. 

Dapper beklimt Peter de rotspartij om te zien wat er mogelijk is. Stenen rollen weg onder zijn voeten en het geluid dreunt door de verder doodstille kloof. Ik krijg koude rillingen. In mijn gedachten zie ik Peter net jammerlijk de diepte in storten, als we stemmen horen aan de andere kant. Twee mensen stappen uit en beginnen driftig naar ons te gebaren. Of ze moeten helpen? Vertwijfeld kijken we elkaar aan. Als fietsers hebben we een verplichte hekel aan omdraaien, maar te pletter vallen zien we ook niet zitten. Uiteindelijk wint ons fietsersbloed het van de angst. We gaan klimmen. Er wordt onderhandeld en de fietsen gaan over de schouders van de twee Chinezen die moeiteloos aan de operatie beginnen. Trillend volg ik, voorzichtig van het ene naar het andere rotsblok springend. Achter mij liggen honderden kilometers aan bedwongen bergen, links is de afgrond en vóór mij strekt een onbekend deel van Yunnan zich uit. Het enige dat ik weet, is dat ik het allemaal wil zien. Langzaam krijg ik mijn ademhaling onder controle en mijn sprongen worden groter. De overkant komt in zicht en als ik mijn fiets zie staan, ben ik meteen weer moedig. Ik denk aan de tijger uit de legende en moet lachen om de gelijkenis. Soms is er nu eenmaal geen weg. En als er geen weg is, dan moet je springen.

Langs rijstterassen